Test: Kawasaki Ninja 400
Conclusie
"De koning is dood, leve de koning." Dat is wat het best het effect van de komst van het WK Supersport 300 omschrijft. Door de ongekende ontwikkelingscurve die de eenliter Supersport het afgelopen decennium heeft doorgemaakt is de fiets voor op straat z'n doel compleet voorbijgegaan, Vooruit, nog een keer dan, om het af te lerenwat meteen de neergaande spiraal in verkopen verklaart, maar de komst van het WK Supersport 300 als nieuwe instapklasse van het WK Superbike heeft fabrieken de mogelijkheid geboden te investeren in de kleintje supersport.
Het resultaat van die investering is bij het Groene Team tot Ninja 400 gedoopt, een fiets die gehakt moet maken van de suprematie van Yamaha het afgelopen jaar in die WK Supersport 300. En met succes. Op het grote circuit waren de rondetijden in de eerste vrije training, die Kawasaki met vier motoren in de top 5 eindigde, maar liefst vier seconden sneller dan het kwalificatierecord het afgelopen jaar.
En dat snappen we best na een halve dag intensief knallen op het kartcircuit. De Ninja 400 is namelijk niet een '300-met-iets-meer-cilinderinhoud', maar een van de grond af aan compleet nieuw ontwikkelde fiets. Met een veel sterker (45 pk) blok dat nu als dragend deel is opgenomen in het vakwerk buizenframe (à la de Ninja H2), betere vering en betere remmen, maar tegelijkertijd nog minstens zo toegankelijk is.
Het allergrootste verschil met de Ninja 300 is echter dat de Ninja 400 voelt, zit en rijdt als een échte Supersport. Een Supersport waarmee je mag rijden als je net je A2 rijbewijs hebt gehaald, maar waar ook een ervaren motorrijder flink van onder de indruk zal zijn. En dat is misschien meteen z’n enige minpunt, dikke kans dat wanneer je met je nieuwe Ninja 400 een blokkie om wilt gaan, je vader d'r net mee aan de haal is gegaan.