Zoeken

Interview grondleggers WK Superbike - deel 1: Steve McLaughlin

Productie racen

14 februari 2018

Halverwege de jaren ’70 werd het Amerikaanse wegrace kampioenschap gedomineerd door één merk – Yamaha, maar Steve McLaughlin zag in productie racen een kans om meer fabrikanten betrokken te krijgen. De Australische coureur Warren Willing verbleef een keer bij McLaughlin tijdens een van zijn bezoeken aan de VS en vertelde hem over een niet langer bestaande Australische raceklasse genaamd Superbike.

“Het was alsof het licht aanging toen hij Superbike zei,” zegt McLaughlin. “Hoewel het uit Australië kwam klonk het als iets uniek Amerikaans. Het omschreef perfect de nieuwe krachtige motoren die in die tijd op de markt kwamen en kon gemakkelijk naar elke taal worden vertaald, zo zou uiteindelijk blijken.” McLaughlin was een toonaangevend coureur op productiemotoren geweest in het eind van de jaren ’60 en was dus goed op de hoogte van de details van productie racing. Hij stelde met behulp van de welbekende tuner Jerry Branch en medecoureur Hurley Wilvert een reglement op.

In de jaren erna kwam vanuit promotors de vraag naar de Superbike klasse en tegen eind 1976, met essentiële steun van Jim France van de Daytona International Speedway en AMA’s Ed Youngblood, verwierf de nieuwe klasse nationale erkenning door onderdeel te worden van elke nationale AMA roadrace. Hetzelfde jaar benaderde BMW McLaughlin om een fabrieksondersteunde Superbike te rijden. Een flink bewerkt motorblok en innovatief rijwielgedeelte, gecombineerd met het voortreffelijke rijden van McLaughlin, Pridmore en Fisher was BMW van meet af aan succesvol.

“Wat de BMW R90S ten opzichte van de Japanse multicilinder machines aan vermogen te kort kwam, maakte de BMW met sturen goed,” legt McLaughlin uit. In Daytona raceten Pridmore en McLaughlin wiel tegen wiel voor het grootste deel van de race en het duo kwam ook zij aan zij over de finishlijn. Een fotofinish moest bewijzen dast McLaughlin met het kleinst mogelijke verschil de wedstrijd had gewonnen.

McLaughlin bleef in de jaren daarna succesvol in de AMA Superbikes en won Daytona in 1978 opnieuw op een Suzuki GS1000 voordat hij zijn lederen overall tegen eind 1980 aan de wilgen hing. Hij ging daarna voor een tijdje werken in de AMA Supercross, maar werd gebeld door zijn vriend Jim France die Europese coureurs naar de Daytona 200 wilde halen, wat in 1985 een Superbike race werd. Het werk dat McLaughlin in Europa deed ten behoeve van Daytona veranderde langzaam in een idee een WK Superbike kampioenschap te gaan vormen. McLaughlin was ervan overtuigd dat het idee zou werken en slaagde er op een of andere manier in om de ongelijke interesses van de Japanse en Europese fabrikanten, het verouderde leiderschap van de FIM en racepromotors in verschillende landen samen te brengen, wat in 1988 resulteerde in de lancering van het WK Superbikes.

In het eerste jaar vergaarden namen als Davide Tardozzi, Fabrizio Pirovano, Stéphane Mertens, Marco Lucchinelli en niet te vergeten de eerste WK Superbikes wereldkampioen, de Amerikaan Fred Merkel naam en faam. Het WK Superbikes was een absoluut succes bij de raceliefhebbers, maar financiële problemen achter de schermen bij het marketingbedrijf dat de rechten voor het kampioenschap had gekocht leidden ertoe dat McLaughlin tegen het eind van het jaar uit de raceseries die hij had opgericht werd gezet.

McLaughlin:
Ik had eraan gewerkt om Europese rijders naar Daytona te krijgen en was daardoor in veel, veel landen geweest, dus had ik een idee van wat zich afspeelde in de Europese wegrace scene. Bill France en ik spraken over een concept voor een wereldkampioenschap, maar ik geloofde nooit dat de FIM een Amerikaans idee zou accepteren. Ik ben echter een goede verkoper, had een plan en bedacht een reglement.
In eerste instantie hadden we het idee dat het vijf jaar zou duren voordat de series up and running zou zijn, maar uiteindelijk waren het er minder dan vier. Het was er bijna niet van gekomen, omdat France zich 120 dagen voordat het van start zou gaan terugtrok, mij met een groot probleem achterlatend. Vanuit het niets werd ik gebeld door een bedrijf uit Nieuw-Zeeland, gevolgd door een meeting in Beverly Hills. Twee dagen later ging ik naar Auckland, had nog een meeting en de overeenkomst was een feit. Het Nieuw-Zeelandse bedrijf introduceerde een Brits agentschap en kwam met het geld over de brug, dus ging ik naar de FIM en de deal was rond.

Mijn opa zei dat het ongeveer 90% praten, 6% werk en de rest racen was. Ik wilde geen tweeëntwintig support races en moest veel politiek overbruggen. Ik ontmoette Maurizio Flammini en kwamen overeen een race in de Verenigde Staten en een in Nieuw-Zeeland te houden. Ik maakte een voorstel en de volgende dag een presentatie, maar Maurizio’s naam stond er niet onder. Oorspronkelijk hadden we 18 circuits, maar dat brachten we terug tot 9. Joe Zegwaard was hoofd van de FIM in die tijd en ik denk dat hij mij haatte omdat ik tegen hem in opstand kwam. Interessant genoeg heb ik de FIM nooit betaald voor de rechten van het kampioenschap